Homepage | Verantwoording | Handleiding | Geschiedenis | Beweegredenen | Links | Contact |
Genealogische gegevens |
Deze
pagina beschrijft iets van de
historische achtergrond van de Joodse gemeenschap in Nederland, zoals
deze ook zichtbaar is in ons bestand. In de late middeleeuwen hebben
nauwelijks Joden gewoond in de toenmalige gewesten, wat nu
Nederland is. In de 17e en 18e eeuw kwamen
geleidelijk
aan weer Joden naar Holland, Groningen, Overijssel e.d.
In de
zich in de 17e eeuw aan Spanje ontworstelende Zeven Provinciën
(de voorloper van Nederland) was een zekere welvaart en een
zekere mate van godsdienstvrijheid. Hier onderscheidden deze gebieden
zich van de meeste andere delen van Europa.
De eerste groep Joden, die zich in de 17e eeuw in
de
toenmalige Nederlanden vestigden waren de over het algemeen zeer
welgestelde Sefardische
Joden,
die oorspronkelijk afkomstig waren uit Spanje en Portugal.
Mede door de in de Duitse gebieden woedende Dertigjarige oorlog kwamen nadien in
de 17e
eeuw ook Ashkenazische
Joden
naar de toenmalige Nederlanden.
De meeste Ashkenazische Joden, die naar de Zeven Provinciën
trokken waren arm of
arm geworden. Voor een kaart van het gebied van de
Zeven
Provincien wordt men verwezen naar
een
getekende
kaart van Jansonius
vervaardigd in 1658.
Het feit, dat de Joden in de toenmalige Zeven Provinciën een
zekere mate van
godsdienstvrijheid kende, betekende nog niet, dat ze in alle plaatsen
konden wonen. In steden als Utrecht en Gouda mochten Joden tot ca. 1800
niet
wonen.
Een andere beperking was, dat zij nauwelijks toegelaten werden
tot de
toenmalige Gilden. Dit betekende, dat de Joden zeker buiten Amsterdam
slechts een
beperkt aantal beroepen
uitoefenden.
Men ziet dan ook in de oudste generaties
veel slagers, veehandelaren, marskramers en houders van Banken van Lening.
Rond 1800 zien we door de blokkade
van Engeland gedurende de Napoleontische tijd, dat het met Amsterdam
economisch
erg slecht ging. In die tijd woonden in Amsterdam ca. 25.000 Joden op
een
bevolking van ca. 220.000. Velen zien we in die periode wegtrekken naar
andere
delen van het land zoals Groningen, Meppel en Harderwijk.
Doordat veel Joden het noodgedwongen van de handel moesten hebben,
werden zij daarom economisch zwaar
getroffen.
Na 1810 zien we voor de Joodse gemeenschap in Nederland een zekere
gelijkheid ontstaan met andere bevolkingsgroepen, maar dit had nog niet
direct het
gevolg, dat zij automatisch allerlei beroepen konden uitoefenen. In de
eerste
helft van de 19e
eeuw is vooral van overheidswege krachtig
gewerkt om tot een integratie in de Nederlandse samenleving te komen.
Dit streven werd gesteund door het Joodse establishment.
Dit uitte
zich o.m. door de afschaffing van het Jiddisch, de voertaal van de
Ashkenazische Joden in de scholen en de synagogen.
Zo werden gebedenboeken naar het Nederlands vertaald met als doel om
het Nederlands onder de Joden te bevorderen.
Deze trend heeft later ook de
assimilatie in de hand gewerkt.
In Amsterdam trachtten in de eerste helft van de 19e
eeuw relatief
veel mensen hun brood te verdienen in de opkomende
diamantindustrie. De diamantindustrie was tot de Tweede
Wereldoorlog
een belangrijke tak van industrie voor de in Amsterdam levende Joden.
Verder
probeerden in de 19e eeuw en in eerste helft van de 20ste eeuw velen
het hoofd boven water te houden
door straathandel en werken in de kleding- en sigarenindustrie.
De armoede in de grootste
Joodse gemeenschap van Nederland, Amsterdam, is in de 19e en eerste
helft van de 20ste eeuw altijd groot geweest.
Dit
gold
niet alleen voor de Ashkenazische (Hoog Duitse) Joden, maar ook voor de
zogenaamde
Portugese (Sefardische) Joden. In de eerste generaties
waren in de 17e eeuw zeker ook zeer
bemiddelde kooplieden van Portugese/Spaans Joodse afkomst naar de
Nederlanden gekomen, die van invloed zijn geweest op de verdere
ontwikkeling van de stad Amsterdam. Echter aan het eind van de 19e eeuw
behoorden toch ook zeer velen van de Portugese Joden tot het
proletariaat.
Het
boek
"Pinkas
Geschiedenis van
de Joodse gemeenschap in Nederland", geschreven door
Jozeph Michman, Hartog Beem en Dan Michman, geeft o.m. aan dat rond
1866 ruim
50% van de Amsterdamse Joden steuntrekkers waren. Dit lag bij andere
bevolkingsgroepen rond de 15%.
Aan het eind van de 19e eeuw zien we een
trek
van de
plattelandsgebieden naar de drie grote steden. In de periode van 1920
– 1940
zien we een trek naar plaatsen rond de grote steden van het meer
welgestelde
deel van de bevolking.
Voorzichtig kan gesteld worden, dat de relatief kleine bovenlaag van
welgestelden en intellectuelen eind 19e eeuw en begin 20ste eeuw eerder
tot
huwelijken met niet Joodse partners overgingen, dan de overgrote
meerderheid
van kleine zelfstandigen en het zich in de 19e eeuw
ontwikkelde Joodse proletariaat.
Zeker in de 19e eeuw zien we dat
men
zich veel moeite getroostte om
in de kleinere plaatsen woonachtige Joden, Joodse partners te vinden,
die vaak
van ver kwamen. Dit in een tijd, dat trekschuit en
koets gangbare
vervoermiddelen waren.
Waar mogelijk zal bij de beknopte beschrijvingen van afzonderlijke
stambomen nog nader op specifieke aspecten van die betreffende familie
ingegaan worden.
Hieronder
worden een paar geschiedkundige bronnen op
internet genoemd.
Er zijn veel geschiedkundige bronnen over de Joodse gemeenschap in Nederland te vinden. Er worden hier enkele genoemd.
Bij de internetsite van het Joods Historisch Museum te Amsterdam vindt men onder de kop Nederland veel informatie en soms rijke historie van vele kleine en grote Joodse gemeenschappen in Nederland. De meeste bestaan heden ten dage niet meer.
Een andere bron die het noemen waard is, is de Jewish Virtual Library waar een uitgebreide beschrijving van de Joodse gemeenschap in Nederland te vinden is.
Ook in Wikipedia is een goede beschrijving te vinden over het reilen en zeilen van de Joodse gemeenschap in De Nederlanden door de eeuwen heen.