|
|||
Johanna Leviticus [I472]
Dochter van Mozes Leviticus en Jetta van Dijk. Geboren 11 feb 1885 (26 Shevat 5645) Vierlingsbeek, Noord-Brabant, Nederland, bronnen: Boek: De schilder Max van Dam Winterswijk, Persoonskaart CBG (Roza Henriette van Dam 1911) Overleden 17 sep 1942 (6 Tishrei 5703) Auschwitz, Polen, leeftijd 57 jaar, doodsoorzaak: vermoord, bron: In Memoriam
Gehuwd 8 jun 1909 (19 Sivan 5669) Vierlingsbeek, Noord-Brabant, Nederland, leeftijd 24 jaar, bron: Genlias Huwelijken/Marriages (Aron van Dam en Johanna Leviticus Oss 1909/5) (33 jaar gehuwd) met:
Aron van Dam [I471], leeftijd bij huwelijk 27 jaar
Zoon van Nathan van Dam en Roosje Polak. Geboren 5 aug 1881 (10 Av 5641) Smilde, Drente, Nederland, bronnen: , Persoonskaart CBG (Roza Henriette van Dam 1911), Boek: De schilder Max van Dam Winterswijk Overleden 17 sep 1942 (6 Tishrei 5703) Auschwitz, Polen, leeftijd 61 jaar, doodsoorzaak: vermoord, bron: In Memoriam Beroep: rijkskeurmeester, bron: Genealogie/Parenteel: Leviticus In het Biografisch Woordenboek van het Socialisme en de Arbeidersbeweging in Nederland (BWSA) (http://www.iisg.nl/bwsa/index.html )staat de volgende tekst: Aron van DAM, directeur van coöperatie De Dageraad en SDAP-wethouder te Winterswijk, is geboren te Smilde op 5 augustus 1881 en omgekomen te Auschwitz op 17 september 1942. Hij was de zoon van Nathan van Dam, veehandelaar en slachter, en Roosje Polak. Op 18 juni 1909 trad hij in het huwelijk met Johanna Leviticus, met wie hij twee dochters en een zoon kreeg. Van Dam volgde in Assen een opleiding tot onderwijzer, die hij echter niet voltooide. Daarna werkte hij enige tijd als veehandelaar bij zijn vader. Na een opleiding tot rijkskeurmeester voor vleeswaren vertrok hij in 1905 naar Oss, waar hij keurmeester werd bij exportslagerij Zwanenberg. In 1909 werd hij overgeplaatst naar Winterswijk, waar hij opklom tot opzichter van de veeartsenijkundige dienst. In Winterswijk nam hij al snel actief deel aan het maatschappelijk leven. Hij was onder meer lid van de joodse gemeenteraad, waaruit hij zich na een conflict over de zijns inziens te lage beloning van de joodse onderwijzer terugtrok. In 1911 richtte de SDAP-afdeling een nieuwe coöperatie op: de Productie- en Verbruikersvereeniging De Dageraad. Van Dam werd aangezocht als secretaris en boekhouder. Hij stemde toe en werd vermoedelijk tegelijkertijd lid van de SDAP. Voor de partij, die voornamelijk uit textielarbeiders bestond, was hij met zijn goede opleiding en grote inzet een belangrijke versterking. Van Dam was aanvankelijk als onbezoldigd secretaris werkzaam, later kwam hij als directeur in dienst. Hij leidde de bakkerij, de meelfabriek en de schoenenwinkel in Winterswijk en de filialen voor kruidenierswaren in Eibergen en Neede. Van Dam bleek een goed handelaar en ondernemer, die zijn bedrijf voortdurend aanpaste aan de eisen van de tijd. In 1928 sloot hij bijvoorbeeld een gunstig contract af met de plaatselijke gasfabriek, waardoor De Dageraad jarenlang verzekerd was van goedkope brandstof voor de bakkerij. De coöperatie bood werk aan partijgenoten die om politieke redenen waren ontslagen, gaf financiële en administratieve steun aan de SDAP en bood onderdak aan partijbijeenkomsten. De Dageraad werd zo in Winterswijk een belangrijk steunpunt voor partij en vakbeweging. De oudere coöperatie Help U Zelven nam een neutralere positie in, maar beide speelden ze tijdens de Eerste Wereldoorlog een grote rol bij acties tegen de duurte. Een grote manifestie op 17 juni 1916 betekende voor de SDAP in Winterswijk een politieke doorbraak. In 1919 stelde de SDAP Van Dam kandidaat voor een vacante zetel in de Winterswijkse gemeenteraad, die hij per 1 april 1919 innam. Toen in 1920 de fractievoorzitter G. Rengelink, die in 1901 samen met zijn broer de SDAP-afdeling had opgericht, tot voorzitter van de Algemeene Nederlandsche Bond van Textielarbeiders werd gekozen en naar Amsterdam vertrok, nam Van Dam de leiding van de viermansfractie over. De SDAP voerde in de raad een felle oppositie tegen het conservatieve college. Van Dam werd al gauw een gevreesd debater, die zijn opponenten keer op keer met scherpe interrupties in de hoek dreef. Voortdurend drong hij aan op een actiever economisch beleid van het gemeentebestuur, vooral op het gebied van openbare werken en gemeentebedrijven, en op verbetering van de gemeentefinanciën. Hij verweet zijn tegenstanders onwil, nalatigheid en gebrek aan visie. Zijn optreden riep sterke weerstanden op. In 1921 ontstond een rel toen Van Dam werd weggestemd uit de Gascommissie, een jaar later werd hij eveneens weggewerkt uit de Slachthuiscommissie, waarmee zijn plannen voor de bouw van een gemeentelijk slachthuis gedwarsboomd werden. In 1923 werd de SDAP een wethouderszetel aangeboden, op voorwaarde dat deze niet door Van Dam bezet zou worden. De partij liet haar voorman echter niet vallen en koos voor de oppositie. Deze eensgezindheid wekte bij de burgemeester zo'n ergernis dat hij een partijgenoot later zelfs voor 'papegaai van Van Dam' uitmaakte. Van Dam deed in deze periode vergeefse pogingen om ook aanhang onder middenstanders en boeren te krijgen. Hij drong aan op verbetering van gemeentelijke voorzieningen, op totstandkoming van een bibliotheek en een volksgebouw en op grootschalige ontginning van woeste gronden voor de landbouw. Tot zijn grote ergernis werden de meeste voorstellen pas na lang dralen overgenomen en dan nog vaak slecht uitgevoerd. De politieke winst ging bovendien niet naar de SDAP, die daardoor een politieke minderheid bleef. Waar de gemeente in gebreke bleef namen Van Dam en zijn partij zo mogelijk zelf het initiatief. In 1921 kreeg de SDAP geen toestemming om het Feestgebouw, de enige passende accommodatie ter plaatse, te gebruiken voor haar meiviering en voor een optreden van de NV Toneelvereeniging Heijermans. Van Dam nam daarop in 1922 het initiatief om een kermistent te kopen, die ingericht werd als schouwburg. Onder beheer van de coöperatieve vereniging Het Volksgebouw, die gesteund werd door De Dageraad, werd deze tent, die in de volksmond de naam Rode of Van Dam-Schouwburg kreeg, tot eind jaren dertig gebruikt voor partijbijeenkomsten en toneelvoorstellingen. Van Dams huis stond daarbij altijd open voor de leden van de bezoekende toneelgezelschappen. Daarnaast gaf Van Dam gaf geregeld opdrachten aan kunstenaars, zoals aan zijn zoon Max, die in 1935 een ontwerp maakte voor gebrandschilderde ramen voor De Dageraad. In 1926 kwamen er in Winterswijk twee ziekenhuizen tot stand. Van Dam stelde voor een gemeentelijk ziekenfonds op te richten. Toen dit werd afgewezen besloot De Dageraad een eigen fonds op te richten, dat in augustus 1926 in werking trad. Ook werd in dezelfde tijd een coöperatieve spaarbank opgericht. In 1927 werd Van Dam gekozen in de Provinciale Staten van Gelderland, waar hij B.J. Rengelink opvolgde. Hij zou hierin tot 1939 zitting hebben. In 1928 kwam uiteindelijk het gemeentelijk slachthuis tot stand, wat algemeen werd beschouwd als een overwinning voor Van Dam, die inmiddels weer voorzitter van de Slachthuiscommissie was. Onder de boeren ontstond hiertegen in 1929 agitatie, die aangewakkerd werd toen bleek dat de arbeidsomstandigheden in het slachthuis te wensen overlieten. Hun voorman, de veearts en vrijzinnig-democraat W. Bos, werd in 1931 na een opzienbarend verkiezingsdebat met Van Dam over dit onderwerp met een groot aantal voorkeursstemmen in de gemeenteraad gekozen. In november 1930 leidde Van Dam een demonstratie van vijfhonderd mensen voor betere werkomstandigheden in de werkverschaffing. Begin 1931 deed hij in een uitgebreide verkiezingsbrochure een felle aanval op het beleid van de andere partijen. De verkiezingscampagne van dat jaar, die hij voerde onder de leuze 'Hoog het beginsel! Weg met het persoonlijk gemodder!', bracht de partij net geen vijf raadszetels. De SDAP kwam vervolgens tot overeenstemming met de vrijzinnig-democraten en Van Dam werd op 1 september 1931 tot wethouder gekozen. Als zodanig nam hij een groot aantal maatregelen ter bestrijding van de economische crisis, vooral door de uitvoering van openbare werken en steunverlening aan de boeren. In 1932 werd hij bestuurslid van het Gelders Landbouw Crisis Comité, op 21 mei 1933 hield hij een toespraak bij de opening van de L.M. Hermanshoeve, een Natuurvriendenhuis van het Instituut voor Arbeidersontwikkeling bij de aankoop waarvan Van Dam had bemiddeld. In 1935 opende hij de gerenoveerde winkels van De Dageraad, in hetzelfde jaar werd de capaciteit van de bakkerij sterk uitgebreid door de ingebruikname van een zeer moderne kettingoven. In de gemeenteraad ondervond Van Dam groeiende oppositie van de rechterzijde. De extreem rechtse en antisocialistische vereniging Landbouw en Maatschappij kreeg in Winterswijk een grote aanhang, haar voorman was de al genoemde veearts Bos, die zich in 1933 had aangesloten bij de Nationaal-Socialistische Beweging (NSB). Bij de gemeenteraadsverkiezingen van 1935 behaalde Bos' lijst twintig procent van de stemmen en drie zetels. Van Dam werd wel herkozen als wethouder maar het college had een overwegend rechtse signatuur gekregen. De samenwerking verliep stroef en kreeg definitief een knauw toen een collega-wethouder weigerde Van Dams dochter, die al jaren zocht naar een vaste betrekking, tot onderwijzeres te benoemen. Van Dam protesteerde publiekelijk, maar vergeefs. In 1939 werd hij niet herkozen als wethouder en nam hij weer als gewoon lid zitting in de raad. Van Dam is altijd lid gebleven van de joodse gemeente. In 1933 werd hij, in een artikel met een antisemitische strekking, ook persoonlijk aangevallen in de NSB-pers. De gemeenteraad ging naar aanleiding hiervan over tot volledige isolering van de NSB-fractie. in de grensgemeente Winterswijk arriveerden ook steeds meer joodse en politieke vluchtelingen. Hoewel de ontwikkelingen in Duitsland vanaf 1933 van Dam en zijn familie grote zorgen baarden, heeft hij zich over de vervolgingen voorzover bekend niet in het openbaar uitgelaten. Het staat echter wel vast dat vooral de Kristallnacht-pogroms in Duitsland op 9 november 1938 voor hem moeilijk te verwerken waren. In de vergadering van de Provinciale Staten van 28 december 1938, tijdens welke zijn partijgenoten een fundamentele aanval op de NSB deden, beperkte Van Dam zich tot een zakelijke kritiek op haar landbouwpolitiek, wat bij de NSB aanleiding was voor een spottend dankwoord. Op 14 mei 1940 kwam de Winterswijkse gemeenteraad voor het eerst in bezettingstijd bijeen. Van Dam was aanwezig en sprak schijnbaar rustig onder meer over de uitgifte van noodgeld. Begin juli sloegen hij en zijn vrouw echter in paniek op de vlucht. De directe aanleiding is niet bekend, maar waarschijnlijk vreesde hij in Winterswijk niet meer lang aan arrestatie te kunnen ontkomen. In Amsterdam hoopte hij in de massa te kunnen onderduiken. In augustus behandelde de gemeenteraad zijn afscheidsbrief van 3 juli 1940. Zijn verdiensten werden geprezen, de vacante zetel werd ingenomen door een andere SDAP'er. Het bestuur van De Dageraad zette Van Dams salaris na zijn vertrek stop, waardoor hij gedwongen was een deel van zijn Amsterdamse woning te verhuren. In 1942 werden Van Dam, zijn vrouw en hun jongste dochter gearresteerd en naar Westerbork gevoerd. Vandaar werden zij op 14 september 1942 gedeporteerd naar Auschwitz, waar zij een paar dagen later werden vermoord. Volgens Digitaal Monument voor Joden in Nederland woonde het gezin Aron van Dam in de Plantage Kerklaan 7 huis, Amsterdam. Situatie in februari 1941
Kinderen:
1.
Roza Henriette van Dam [I474]Geboren 9 aug 1911 (15 Av 5671) Winterswijk, Gelderland, Nederland, bronnen: Boek: De schilder Max van Dam Winterswijk, Persoonskaart CBG (Roza henriette van Dam 1911) Overleden 3 feb 1992 (29 Shevat 5752) Amsterdam, Noord-Holland, Nederland, leeftijd 80 jaar, bronnen: , Persoonskaart CBG (Roza henriette van Dam 1911) 2.
Max van Dam [I473]Geboren 19 mrt 1910 (8 Adar II 5670) Winterswijk, Gelderland, Nederland, bron: Gezinskaart Amsterdam (Max van Dam 1910) Overleden 20 sep 1943 (20 Ellul 5703) Sobibor, Polen, leeftijd 33 jaar, doodsoorzaak: vermoord, bron: In Memoriam Woonplaats: Antwerpen, Belgie (14 mrt 1934 (27 Adar 5694)), bron: Gezinskaart Amsterdam (Max van Dam 1910) Winterswijkse Joodse kunstenaar geeerd. M.S.R. Nihom Begin april werd op de Joodse begraafplaats in Winterswijk een gedenksteen onthuld met daarop de namen van de ruim driehonderd slachtoffers die de Joodse gemeenschap in Winterswijk na de oorlog te betreuren had. Een van hen die werden omgebracht was de schilder Max van Dam (1910-1943). Zijn naam, de namen van zijn ouders en zuster Henriette staan op de gedenksteen vermeld. Max van Dam werd in 1910 in Winterswijk geboren. Zijn vader, eerst keurmeester van het abattoir van Winterswijk, daarna directeur van een cooperatief bedrijf, werd socialistisch wethouder in Winterswijk en later Statenlid. Al vroeg werden Max' artistieke gaven, zijn brede belangstelling en grote belezenheid ontdekt. Jammer genoeg weken zijn kunstzinnige opvattingen nogal af van die van zijn (eveneens Joodse) tekenleraar op de HBS. Terwijl de docent aan zijn leerlingen, ten aanzien van het nauwkeurig natekenen van objecten, hoge eisen stelde, was bij Max toen al de voorkeur voor vrije expressie duidelijk. Max is na de HBS eerst een teken-, daarna een schildersopleiding gaan volgen. Zilveren medaille Veel steun, zowel moreel als materieel, ondervindt Max van dr. J. Hemelrijk, classicus van formaat en later, na de oorlog, rector van het Murmelliusgymnasium in Alkmaar. In zijn boekje 'Mijn leven', dat grotendeels over zijn Winterswijkse jaren gaat, staan op vier plaatsen tekeningen van Max van Dam. De kunstzinnige vorming van Van Dam begint bij 'De opleiding voor Tekenleraren' in Amsterdam; de bekende Huib Luns, vader van Joseph, eens minister van Buitenlandse Zaken, is daar directeur. In 1933 vertrekt Max naar Antwerpen. Terug in Nederland wordt hij toegelaten tot de Haagse Kunstenaarsvereniging Pulchri. Max doet in de jaren rondom 1935 mee aan verschillende wedstrijden, die hem vaak geldprijzen opleveren, welkome aanvullingen op zijn schamel inkomen. 1936 wordt een belangrijk jaar in zijn leven. Een koninklijke subsidie van 200 gulden wordt hem toegekend en hij wint weer enkele prijsvragen. Een maandenlang verblijf in Italie verdiept zijn kunstenaarschap. Dit alles leidt tot zijn eerste persoonlijke tentoonstelling in Winterswijk. Een magere financiele oogst want Max verkoopt, ondanks lovende kritieken, slechts drie tekeningen. Winst valt hem ten deel door het in bredere kring bekend worden van zijn naam. En dan komt in 1937 langzaam het plan in hem op om deel te nemen aan de 'Prix de Rome'-prijsvraag. Hij bereidt zich grondig voor en slaagt in 1938 voor het mondelinge examengedeelte. Hij werpt zich dan met elan op het uitvoeren van het tweede deel van de opdracht van de jury: het uitbeelden van de dramatische tekst uit Bereesjiet in het bijzonder hoofdstuk XXI vs. 16', het Hagar-verhaal. Na het maken van veel voorstudies is in oktober 1938 het uiteindelijke schilderij gereed. Het wordt ingeleverd onder de titel 'Hagar en Ismael'. Bij het bekend maken van de uitslag blijken de eerste en de derde prijs, dus de gouden en de bronzen medaille, niet te zijn toegekend. Max van Dam komt als enige winnaar uit de strijd. Hem vallen de zilveren medaille en bijbehorende beurs ten deel. Voorkeursbehandeling Max was inmiddels bevriend geraakt met Alice de Jong-Weil. Zij was, na zorgvuldig overleg, van haar man gescheiden. Het echtpaar De Jong meende op grond van bepaalde overwegingen - Alice bezat een Zwitsers paspoort -, dat daarmee de overlevingskans voor hun dochtertje bij een vluchtpoging zou worden vergroot. Max en Alice gaan eind 1942 op weg naar Zwitserland, worden echter, nog voor de Zwitserse grens, in Vichy in Frankrijk door verraad gearresteerd. Max verblijft eerst enige maanden in gevangenschap in Drancy en wordt vier maanden later naar Sobibor gedeporteerd. In Drancy heeft Max kunnen werken, schilderijen en gravures kunnen maken. Dat herhaalde zich in Sobibor omdat bij binnenkomst in het kamp aan vaklieden werd gevraagd zich te melden. Hij heeft zeer waarschijnlijk zijn opdrachten gekregen van de, om zijn wreedheid beruchte, SS-Oberscharführer Gustav Wagner. Wagner was het ook die Max van Dam, aan de hand van een voorbeeld ter grootte van een prentbriefkaart, een groot olieverfschilderij liet maken. Het schilderij is verloren gegaan; Wagner heeft na zijn arrestatie een eind aan zijn leven gemaakt. Met de leiding van de geselecteerde vaklieden was ook SS-er Karl Frenzel belast. Hij werd na de oorlog opgespoord, gearresteerd, berecht en tot levenslang veroordeeld. Jules Schelvis, auteur van het boek 'Vernietigingslager Sobibor' heeft tijdens de rechtszitting in Hagen in Duitsland met Frenzel kunnen spreken. Door hem weten we dat Max van Dam, zolang hij werkte, een voorkeursbehandeling genoot. Hij hoefde niet op appel te komen, had een eigen atelier en kreeg voldoende voedsel om te overleven maar leefde in een nachtmerrie, wetend dat het Frenzel was die kon bepalen wanneer aan zijn leven een eind zou komen. Gedenksteen In de zomer van 1943 bereidde een Nederlander een vluchtpoging voor. De voorbereiding werd ontdekt en de SS nam op gruwelijke wijze wraak: 72 mannen werden naar de appelplaats geslagen. Net voordat ze naar de gaskamers zouden worden afgevoerd, kwam Frenzel aanrennen, ontdekte Max en riep: "Maler, komm heraus". De andere 71 mannen vonden de dood. Max werd gered omdat hij bezig was met een speciale opdracht: het schilderen van een portret van Frenzel. Al het werk van Max uit die maanden is verloren gegaan. Het meeste zo goed als zeker tijdens de opstand van 14 oktober 1943 onder aanvoering van de Russische gevangene, luitenant Alexander Petsjerski. Van zijn voor 1941 gemaakte werk is betrekkelijk veel behouden gebleven en terechtgekomen in particuliere verzamelingen. Maar ook in musea van de gemeenten Amsterdam en Winterswijk en in de collecties van Yad Vashem en Beth Lohamei Hagetta'ot. Max is na de voltooiing van het portretschilderij van Frenzel misschien door handlangers van Frenzel of door hem persoonlijk vermoord. Maar het kan ook zijn dat hij bij de gemelde opstand is omgekomen of tijdens de vlucht is bezweken. Om Jules Schelvis te citeren: "Het precieze zullen we nooit weten." Veel van het feitenmateriaal dat voor deze bijdrage werd gebruikt is te vinden in een boek dat aan Max van Dam en zijn werk is gewijd. Het werd uitgegeven door de vereniging 'Het Museum' te Winterswijk ter gelegenheid van een aan hem gewijde expositie. De bijdragen in het boekje, getiteld 'Max van Dam, Joods kunstenaar 1910-1943', zijn van de hand van Edna Heruthy, Wim Scholtz, Christaan Roosen en Jules Schelvis. Alice de Jong heeft de oorlog overleefd. Haar dochtertje Jacqueline eveneens. Zij werd een bekend schilderes. Het schilderij Hagar en Ismael, waarmee Van Dam de tweede prijs van de Prix de Rome won, is spoorloos verdwenen. Winterswijk kent sinds 1963 een Max van Damstraat. In de zomer van 2001 was er in het 'Museum Freriks' te Winterswijk wederom een speciaal aan Max van Dam gewijde tentoonstelling. Zo eert Winterswijk een bekend plaatsgenoot. Bronnen: Schelvis, J: 'Vernietigingskamp Sobibor'; Vereniging 'Het Museum', Winterswijk, 'Max van Dam, Joods kunstenaar 1910-1934'. Volgens Digitaal Monument woonde Max van Dam in de Zomerdijkstraat 18 I, Amsterdam 3.
Henrietta van Dam [I479]Geboren 11 mrt 1921 (1 Adar 5681) Winterswijk, Gelderland, Nederland, bron: Boek: De schilder Max van Dam Winterswijk Overleden 30 sep 1942 (19 Tishrei 5703) Auschwitz, Polen, leeftijd 21 jaar, doodsoorzaak: vermoord, bron: In Memoriam Beroep: hulp in de huishouding, bron: Joods Monument Joodse Gemeenschap in Nederland |
Gezins gebeurtenissen
Neem contact op.